Er was eens een kleinig land dat na een vreselijke oorlog waarin de mensen erge honger hadden geleden, het Grote Voornemen nam om nooit meer honger te hoeven lijden.
Het land had fabrieken, boeren, geleerden en ministers die samen allemaal plannen maakten om te zorgen dat de boeren meer voedsel konden maken, zonder dat het hele land een boerenland zou worden. Want de kantoren en fabrieken en universiteiten mochten natuurlijk geen plaats maken voor meer boerenland. Het was tenslotte een modern kleinig land!
Er werd bepaald dat er vooral slimmer geboerd moest worden. Ruilverkaveling werd volop – regelmatig ook onder dwang - ingezet , machines moesten groter en efficiënter worden en boeren moesten vooral van het ouderwetse idee van een 'gemengd bedrijf' af, waarbij men wat koeien en wat varkens had, hier deze groente verbouwde, en daar andere groenten en waarbij kippen nog los op het erf liepen. Dat was namelijk helemaal niet efficiënt!
Met leningen en subsidies, groots opgezette promoties en de nodige dwang gingen de boeren aan de slag met deze moderne manier van landbouw en veeteelt. Zo werden niet alleen de opbrengsten groter, maar ook de kosten van het voedsel lager en kenden de meeste burgers in het het land inderdaad geen honger meer.
Het moderne systeem werkte zo goed dat het land na een tijdje zo veel kon produceren dat er slechts een klein deel nog nodig was om de eigen mensen te voeden, en kon er mooi veel naar andere landen worden verkocht. Want daar wilden de burgers ook wel goedkoop eten!
De modernisering ging door en door. Iedereen blij. De burgers in de steden dachten minder en minder na over hun voedsel, het was er immers altijd: netjes voorverpakt in de supermarkten. Gek genoeg noemden deze stadsmensen ook vaak boeren 'dom' zonder ook maar enig idee te hebben van de efficiënte en moderne manier waarop boeren voor hun voedsel zorgden.
In de loop van de jaren gingen er wel steeds meer stemmen op dat het misschien niet zo gezond was, al die middelen op het voedsel spuiten, ter gewasbescherming. En toegediend aan het vee. En dat akkers en akker vol met hetzelfde gewas, zonder ook maar een plantje scheef, misschien niet zo goed was voor de andere – vrije – dieren in het land zoals insecten en vogels. Dat de mens misschien niet los stond van het ecosysteem waarin ze leefden.
Geleerden onderzochten tot hoeverre die middelen in het voedsel van alle mensen terecht kwam. Sommigen riepen "och en wee" en anderen riepen "het valt allemaal mee!".
Het was eerst maar een kleine groep geleerden die een voorzichtig verband legden tussen landbouwgif en hersenaandoeningen. Een ander klein groepje geleerden onderzocht de sterke achteruitgang van insecten, vogels.
Toch ging het langzaam steeds meer andere geleerden ook opvallen dat een akker er weliswaar mooi groen uitzag, maar dat er maar erg weinig bodemleven, vliegende insecten en vogels leefden. En als burgers nu op een zomerse dag op pad gingen met hun auto's, dan hoefde ze niet bij elke tankbeurt dode insecten van de voorruit en koplampen te wassen.
Samen met bezorgde boeren, burgers en fabrieken die met hun 'boerenverstand' tot de conclusie waren gekomen dat het land was doorgeschoten met de efficiëntie vormden zij een stem. Dat de mensen misschien wat beter voor het land en de dieren moesten zorgen. En dat het misschien gewoon niet kón: steeds maar meer en meer uit de aarde halen. Deze bezorgde boeren, burgers, geleerden en fabrieken begonnen mooie initiatieven. Sommige werden succesvol en andere minder succesvol.
Waren die keerzijdes de andere boeren dan niet opgevallen? Natuurlijk wel, een groot deel van de boeren (*) woonde immers op het land! Zij zaten echter nog aan contracten met meedogenloze economische belanghebbers vast. Met de bank, met de inkooporganisaties van grote supermarktketens. Met de fabrieken die hun grote landbouwmachines maakten en met de fabrieken die hun boerenproducten verder verwerkten. En het werd de boeren steeds door deze meedogenloze economische belanghebbers verteld dat het heus nog kon, dat het allemaal wel meeviel, dat die bezorgde burgers en geleerden hun cijfers niet op orde hadden. En dat er met nog meer investeringen en moderniseringen wel een mooie technische oplossing zou komen voor het te laat was. Deze boeren wilden dit allemaal erg graag geloven, omdat ze ook niet wisten hoe ze anders aan hun verplichtingen moesten voldoen.
Toch ging het langzaam steeds meer andere geleerden ook opvallen dat een akker er weliswaar mooi groen uitzag, maar dat er maar erg weinig bodemleven, vliegende insecten en vogels leefden. En als burgers nu op een zomerse dag op pad gingen met hun auto's, dan hoefde ze niet bij elke tankbeurt dode insecten van de voorruit en koplampen te wassen.
Samen met bezorgde boeren, burgers en fabrieken die met hun 'boerenverstand' tot de conclusie waren gekomen dat het land was doorgeschoten met de efficiëntie vormden zij een stem. Dat de mensen misschien wat beter voor het land en de dieren moesten zorgen. En dat het misschien gewoon niet kón: steeds maar meer en meer uit de aarde halen. Deze bezorgde boeren, burgers, geleerden en fabrieken begonnen mooie initiatieven. Sommige werden succesvol en andere minder succesvol.
Waren die keerzijdes de andere boeren dan niet opgevallen? Natuurlijk wel, een groot deel van de boeren (*) woonde immers op het land! Zij zaten echter nog aan contracten met meedogenloze economische belanghebbers vast. Met de bank, met de inkooporganisaties van grote supermarktketens. Met de fabrieken die hun grote landbouwmachines maakten en met de fabrieken die hun boerenproducten verder verwerkten. En het werd de boeren steeds door deze meedogenloze economische belanghebbers verteld dat het heus nog kon, dat het allemaal wel meeviel, dat die bezorgde burgers en geleerden hun cijfers niet op orde hadden. En dat er met nog meer investeringen en moderniseringen wel een mooie technische oplossing zou komen voor het te laat was. Deze boeren wilden dit allemaal erg graag geloven, omdat ze ook niet wisten hoe ze anders aan hun verplichtingen moesten voldoen.
(*) Ondertussen waren er ook industriëlen die deden alsof ze boeren waren, met fabrieken vol levende dieren die zo snel mogelijk en op welke wijze dan ook voor dikke winsten tot vlees moesten worden omgevormd. Deze industriëlen herken je meestal aan hun dikke directeursauto voor 355 dagen per jaar en een geleende tractor voor de 10 dagen per jaar dat ze protesteren.
En de ministers van het land dan? Wisten die dan niet dat het slechter ging met de natuur en dat het ook voor de burgers in het land steeds ongezonder werd? Natuurlijk wel!
Maar ministers mochten steeds maar voor 4 jaar zeggen wat er in het land gebeurde, en hoefden daarom nooit beslissingen te nemen voor de langere termijn. Zij wilden dat bovendien ook helemaal niet als het om impopulaire maatregelen ging! Terug naar een houdbare manier van landbouw en veeteelt zou betekenen dat de burger meer zou moeten betalen voor het voedsel, dat de winsten voor de economische belanghebbers zouden dalen en het land minder aanzien zou hebben omdat de export zou dalen. Daarmee zouden de ministers na hun termijn nooit herkozen worden en ook zeker geen goedbetaalde baan krijgen bij dezelfde meedogenloze economische belanghebbers.
De ministers deden dus jarenlang niets.
Omdat de meedogenloze economische belanghebbers jarenlang hamerden op tegengestelde belangen hadden de boeren, ministers, burgers en industriëlen al jarenlang niet echt naar elkaar geluisterd. Logisch dat niemand naar de ministers luisterde, die zaten er immers maar kort. Logisch dat niemand naar de burgers luisterde, want die zetten hun ideeën en idealen toch wel overboord als ze ergens goedkoper hun voedsel konden kopen. Logisch dat niemand naar de boeren luisterde, die waren immer 'dom' en deden toch wel wat de economische belanghebbers zeiden.
Hierdoor hadden de meedogenloze economische belanghebbers het mooi voor het zeggen in het land.
Leefden ze in dit land nu allemaal lang en gelukkig?
Veel burgers dachten dat ze gelukkig waren omdat ze goedkoop konden eten en lekker veel spullen konden kopen.
Veel geleerden dachten dat ze gelukkig waren omdat ze steeds nieuwe gewasverbeteringsmiddelen mochten uitvinden, en in glimmend nieuwe onderzoekscentra werkten.
Veel boeren dachten dat ze gelukkig waren omdat ze een succesvol en modern bedrijf runden.
Veel ministers dachten dat ze gelukkig waren omdat ze na hun termijn werden herkozen of een prestigieuze baan kregen aangeboden.
De meedogenloze economische belanghebbers waren als enige oprecht gelukkig. En zij zorgden dat de anderen zich niet te veel zouden afvragen hoe lang dit allemaal nog door zou kunnen gaan. En zij zorgden dat de boeren, burgers, fabrieken en ministers vooral niet met elkaar wilden praten.
Komt het nu nog goed met dit land? En leven de mensen ooit wel lang en gelukkig samen? Als boeren, burgers, fabrieken en ministers stoppen het belang van de meedogenloze economische belanghebbers te dienen en naar elkaar gaan luisteren wellicht? Misschien als boeren, burgers, fabrieken en ministers leren van de succesvolle initiatieven die de bezorgde boeren, burgers en fabrieken in de jaren al zijn opgestart en in gesprek gaan hoe deze breder uitgerold zouden kunnen worden?
Dit lijkt op dit moment inderdaad een sprook.
Omdat het te simpel lijkt?